De eerste stop was bij de Snøhetta, 2286m, het hoogste punt van de Dovrefjell. Vanaf de parkeerplaats, waar het nog vrij rustig was, kon je een wandeling maken van anderhalve kilometer waarbij je 120 m moest klimmen om het uitzicht te bewonderen. Behalve het uitzicht, dat beslist de moeite waard was, stond er een groot gebouw met glazen wanden aan de voorkant zodat je ook bij slecht weer de vallei kon overzien. Er stond een camera opgesteld, gericht op het woongebied van de muskusossen die sinds jaar en dag de Dovre bevolken. Op een scherm konden we ze goed volgen. Een Nederlandse studente die onderzoek deed naar deze dieren gaf uitleg. Zo mochten we een stukje voorpoot van zo’n os optillen: loodzwaar! Hoe ze aan zo’n afgehakte hoef kwamen werd er niet bij verteld…Al met al beslist de moeite waard. Niet in de laatste plaats omdat het gebouw zelf een architectonisch hoogstandje was, zowel van binnen als van buiten.
We reden verder, richting Rondane. Op een mooie plek aan het water, aan een picknickbank van bijzondere vormgeving lunchten we met het brood en de melk die we die ochtend nog even snel gekocht hadden. En toen op zoek naar een tentplek. Dat viel niet mee. De eerste camping die we binnenreden stond stampvol met stacaravans, gewone caravans en campers. We gingen toch maar even vragen of ze misschien ergens een aparte plek voor tenten hadden. Een heel vriendelijke jongen zei dat ze dat zeker hadden. Hij liep met ons mee, en te midden van al dat woonwagengeweld was er een stukje gras dat beter de naam van moeras had kunnen hebben. Daar konden we toch prima staan? Ja, als het ging regenen had je wel kans dat de rivier buiten zijn oevers trad, maar hij dacht dat het vandaag wel droog zou blijven. Het leek ons, hoe gek toch, helemaal geen goed idee. We bedankten de jongeman vriendelijk en reden door. De volgende camping: idem dito. Alleen hier geen moeras maar wel een onmogelijk klein grasveldje. En dooorrrrrr…naar de volgende: de Solhaug camping. En daar…was helemaal niemand! Nou ja, één dame in een kampeerbus. Het was er schitterend. Er waren 5 kleine cabins – je zou ze het label ‘rustiek’ kunnen geven, maar daarmee doe je ze tekort – en verder meer dan genoeg kampeerplekken. Onder de bomen, in het gras, uitkijkend op het meer of op de bergen. Superschoon sanitair, een keuken, een overdekte plek met tafeltjes en een grote vuurplaats in het midden. Een paradijsje!
We bekeken wat er op het bord bij de ingang stond. Wilde je een hut? Kijk maar waar een sleutel in zit, die kun je nemen. En bel maar even als je wilt kamperen. Dat heb ik gedaan, dat doe ik in het buitenland altijd met Skype; tien jaar geleden heb ik een tegoed van €10 gekocht en daar is nog steeds €5 van over. Ik kreeg Mari-Ann meteen aan de lijn. Ze zou later op de dag langskomen om het geld te innen. Kampgeld: €17. Voor Noorse begrippen is dat spotgoedkoop.
De tent stond snel, de boel ingericht, stoeltjes uitgeklapt en een glaasje ingeschonken. De zon scheen: domweg gelukkig in Noorwegen!